Digitalisering vraagt om nieuwe visie op universitair vastgoed

| Door Odette Koldewey

Er kan steeds meer online. Maar het feit dat het kan, betekent nog niet dat je het ook moet willen.

Hoe ziet de toekomst van universitair vastgoed eruit? Zet de ontwikkeling van de virtuele universiteit door of gaan we terug naar de campus? Hoogleraar publiek vastgoed Alexandra den Heijer neigt vooral naar dat laatste. Zij pleit voor een slimme combinatie van hightech en no-tech.

De opkomst van de virtuele universiteit, waarbij het onderwijs steeds meer online en buiten de campus vorm krijgt, heeft door de coronacrisis een enorme boost gekregen. Binnen één weekend in maart 2020 werd overgeschakeld van fysiek naar online onderwijs. En dat bleek wonderwel prima te kunnen. De infrastructuur lag er al, de beweging was al gaande en iedereen was er in zekere zin al op voorbereid. Kortom, de virtuele universiteit was een succes. Toch heeft Alexandra den Heijer, hoogleraar publiek vastgoed aan de Technische Universiteit Delft, zo haar twijfels bij de online universiteit. ‘Er kan steeds meer online. Maar het feit dat het kan, betekent nog niet dat je het ook moet willen.’

Terug naar de campus
Den Heijer doet al jaren onderzoek naar het managen van universiteitsvastgoed en de toekomst van universiteit en campus. Zij zag de opkomst van de virtuele universiteit en de tegenbeweging die al voor de corona-crisis werd ingezet. De coronacrisis zorgde voor een enorme opleving van online onderwijs, maar nu Covid-19 naar de achtergrond lijkt te verdwijnen is het volgens Den Heijer de hoogste tijd om terug te keren naar de campus. ‘Studenten en medewerkers hebben een thuisbasis nodig, een anker. Een plek waar de mensen je kennen. Dat is nog eens extra belangrijk omdat universiteiten behoorlijk gegroeid zijn. Het onderwijs wordt daardoor al snel anoniemer.’

Alexandra den Heijer, hoogleraar publiek vastgoed, Technische Universiteit Delft

‘Bij het opstarten van nieuwe netwerken is het goed om fysiek samen te komen’

De coronacrisis heeft volgens Den Heijer overduidelijk onderstreept hoe belangrijk een fysieke plek is voor universiteiten. Dat heeft alles te maken met het sociale aspect, het welzijn van studenten en het communitygevoel. Maar ook met het wetenschappelijk onderzoek zelf. ‘Bestaande netwerken kun je prima online faciliteren, maar bij het opstarten van nieuwe netwerken is het goed om fysiek samen te komen. Dan kun je elkaar beter vinden op de inhoud én het is beter voor de serendipiteit. Heel belangrijk voor universiteiten, want de grootste wetenschappelijke ontdekkingen zijn voor een deel van toeval afhankelijk.’ De contacten die in de gangen van de universiteitsgebouwen worden gelegd zijn volgens de hoogleraar goud waard. ‘Daardoor weet je waar iedereen mee bezig is en wat de laatste trends zijn in bepaalde sectoren. Die kennis vormt vaak de start van nieuwe innovaties. En die kennis mis je al snel als iedereen in zijn eigen kenniskring online werkt.’

Voordelen hightech
Toch is online werken niet meer weg te denken uit ons leven. Er zal kritisch naar gekeken moeten worden. ‘In de coronacrisis hebben we allemaal de voordelen van hightech ondervonden. Voor een aantal vergaderingen zullen we nooit meer bij elkaar komen, dat is zonde van de tijd. En online onderwijs, waarbij colleges plaats- en tijdsonafhankelijk kunnen worden gevolgd, biedt uiteraard voordelen. Maar we hebben de afgelopen tijd ook ontdekt dat de thuiswerkplek vol afleidingen zit. En dat dit hele dure vierkante meters zijn. Voor onderwijsinstellingen is dat alleen al een goede reden om weer ruimte te bieden in onderwijsgebouwen en op campussen. Daarbij zal wel kritisch gekeken moeten worden naar een combinatie van hightech, no-tech en hybride.’

Den Heijer is er namelijk van overtuigd dat no-tech heel belangrijk is voor de mentale gezondheid van studenten en medewerkers. ‘Als we constant bezig zijn op onze schermen dan raken we overprikkeld. Met no-tech zones kunnen we die overprikkeling tegengaan. We hebben sfeervolle ruimtes nodig waar we ons even kunnen terugtrekken zonder afleiding. Stilte is daarbij heel belangrijk. Niet alleen op universiteitsterreinen maar in het hele leven. Dat kun je prima combineren met no-tech. Ook voor universiteiten ligt daar een verantwoordelijkheid.’

No-tech zones
Deze stille gebieden of no-tech zones moeten volgens Den Heijer bewust gefaciliteerd worden. Er moeten plekken op de campus gedefinieerd worden als technologie-arme zones. ‘Zo’n plek is er natuurlijk al, de bibliotheek. Daar zet je automatisch je telefoon uit. Daar is stilte de belangrijkste kwaliteit. Het is een ongeschreven regel dat het er stil is en iedereen houdt zich daaraan. Daarom gaan studenten ook zo graag naar de bibliotheek.’

Als het aan Den Heijer ligt komen er meer stilteplekken op de campus. ‘Daar kun je in tijd nog mee variëren. Dat bepaalde plekken in examenperiodes worden aangewezen als stilteplek bijvoorbeeld. Dat vraagt wel om gedragsregels en handhaving. Die regels zullen expliciet gemaakt moeten worden. Dat begint met bewustwording en het maken van de juiste keuzes.’

Navigatie-app
Hoe dit allemaal vorm moet krijgen is ook voor Den Heijer nog niet helemaal helder. ‘Misschien moeten we technologie gebruiken om dit in goede banen te leiden. Dat werkt soms beter dan top-down regels doorvoeren. Met apps kunnen we bijvoorbeeld de navigatie op het terrein beter regelen. Dat iedereen met de navigatie-app kan zien waar het rustig is op de campus. Ook kunnen we technologie gebruiken om onze studenten en medewerkers gezonder te laten leven, met persoonlijke dashboards bijvoorbeeld.’

Den Heijer beseft dat hier een grappige paradox in zit. ‘We zetten in dat geval technologie in om no-tech te faciliteren. We gebruiken dan apps om die technologie terug te schroeven. Dat klinkt misschien tegenstrijdig, maar ‘t werkt wel.’ Dat nu juist de Technische Universiteit Delft hier werk van maakt, vindt de hoogleraar publiek vastgoed dan wel weer logisch. ‘Wij voelen als technische universiteit de verantwoordelijkheid om de mens tegen de negatieve aspecten van technologie te beschermen en om ze te wijzen op de basisbehoeftes die we allemaal hebben. Stilte en no-tech horen daarbij.’

Voor het universiteitsvastgoed heeft dit overigens geen al te ingrijpende gevolgen, verwacht Den Heijer. ‘De organisaties zijn veel flexibeler geworden. Niet alleen door het massale gebruik van smartphones en laptops, maar ook door flexibele contracten in het personeelsbestand. Als de gebouwen er eenmaal staan, is het vooral de uitdaging om het onderwijs daar op een goede manier in te passen. Daarbij moeten we de komende tijd ook nadrukkelijker kijken naar no-tech.’