Kinderen van ouders met lager inkomen of opleidingsniveau sporten minder

| Door Dieuwke van Vuure

Kinderen en jongeren van ouders met een laag opleidingsniveau en gezinsinkomen sporten minder. Hoe hoger het opleidingsniveau en/of inkomen, hoe hoger de sportdeelname.


Onderscheid tussen sporten en bewegen
Bij jongeren (12-17 jaar) is eenzelfde verband niet alleen te zien bij sporten, maar ook bij bewegen: jongeren met lage gezinsinkomens voldoen minder vaak aan de beweegrichtlijnen dan jongeren met hoge gezinsinkomens. Bij kinderen (4-11 jaar) is dit juist andersom: kinderen van hoogopgeleide ouders voldoen minder vaak aan de beweegrichtlijnen dan kinderen met lager opgeleide ouders. Verklaringen hiervoor zijn te vinden in het beweegpatroon: kinderen van ouders met een laag inkomen/lage opleiding sporten dan wel minder vaak, maar spelen juist weer vaker buiten en lopen/fietsen vaker.

Beweeggedrag van huis uit meegekregen
Het verschil tussen de verschillende inkomens- en opleidingsgroepen komt onder andere door de zogeheten ‘beweegsocialisatie’: kinderen krijgen van huis uit beweeggewoontes mee. Omdat volwassenen met een lage sociaaleconomische status zelf ook minder sporten en bewegen dan leeftijdsgenoten, geven ze deze gewoonten door aan hun eigen kinderen en andere kinderen die dicht bij hen staan.

Jong geleerd is iets ouder gedaan
De gewoonte om te sporten lijkt in de kindertijd te worden ingezet en vervolgens als tiener in stand te blijven: jongeren met een hoger gezinsinkomen zeggen vaker hun hele leven te hebben gesport. Bij deze groep lijkt sport op zo’n manier onderdeel geworden van hun wekelijkse ritme dat deze gewoonte op de langere termijn in stand blijft, terwijl het beweeggedrag van kinderen uit groepen met een lage sociaaleconomische status minder goed standhouden.

Deze resultaten blijken uit een onderzoek van het Mulier Instituut, waarbij gebruik is gemaakt van de data uit de Gezondheidsenquête en de Leefstijlmonitor – aanvullende module Bewegen en Ongevallen. Deze analyse is uitgevoerd met behulp van het RIVM in het eerste kwartaal van 2021, met steun van Kenniscentrum Sport & Bewegen (KCSB) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).