Circulaire ambities bij onderwijshuisvesting

| Door IVVD

Gemeenten hebben een wettelijke zorgplicht als het gaat om onderwijshuisvesting. Ze zijn verantwoordelijk voor de investering bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw. De normbedragen die door de VNG zijn vastgelegd in de modelverordening zijn niet toereikend. Daardoor staan gemeenten voor een enorme uitdaging bij het invullen van hun zorgplicht. Waar duurzaamheidsambities met behulp van het exploitatiebudget nog haalbaar kunnen worden gemaakt, is dit voor circulaire ambities (nog) niet aan de orde.

Alie Kok,
strategisch adviseur onderwijshuisvesting: ‘Circulaire ambities kunnen ook tegen minimale middelen worden gerealiseerd’

We staan nog maar aan het begin van de circulaire transitie. De bouwsector is in het rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050 aangemerkt als een van de vijf sectoren met prioriteit. De stappen zijn geconcretiseerd in de transitieagenda 2018 – 2021. Daar waar marktpartijen slim inspelen op de circulaire hype, leidt dit vaak tot hogere investeringskosten en zijn de baten lastig hard te maken. Niet gek dus dat gemeenten en schoolbesturen worstelen met het concreet maken van hun circulaire ambities. Maar wat kan er wél worden gerealiseerd?

Een mooi voorbeeld is de toekomstige realisatie van een nieuwe basisschool in de omgeving Utrecht. Op de plek waar twee nieuwe scholen gepland zijn, staan nu nog drie oude onderwijsgebouwen, tien jaar geleden neergezet als tijdelijke huisvesting. Met zowel de school als de gemeente spraken wij over circulariteit, maar daarvoor bleek geen apart budget beschikbaar. We spraken ook over de waarde van circulariteit voor het onderwijs én het project, want circulaire ambities kunnen ook tegen minimale middelen worden gerealiseerd. Draaijer+partners heeft het volgende plan bedacht om ‘de circulaire ambitie’ concreet te maken.

Simon de Ruig, projectmanager en adviseur circulariteit: ‘Met haalbare doelen en een pragmatische aanpak doen we waardevolle ervaring op’

De (te slopen) tijdelijke huisvesting zetten wij in als ‘donor’ voor de nieuwbouw. Dat wil zeggen: producten en materialen uit de tijdelijke huisvesting zoveel mogelijk hergebruiken in de nieuwbouw. Om de potentie van hergebruik te vergroten, is het van belang om de ontwerpende partijen vooraf mee te geven welke materialen en producten beschikbaar zijn, zodat zij hiermee in het ontwerp al rekening kunnen houden. Denk daarbij aan kozijnmaten, afmetingen van gevelpanelen, et cetera. Dit doen we door een materiaalinventarisatie te laten uitvoeren en deze in een gebouwpaspoort vast te leggen.

Kostenneutraal
Het gebouwpaspoort vormt een belangrijk uitgangspunt bij de selectie van ontwerpende partijen. Hergebruik van de daarin opgenomen materialen wordt onderdeel van de uitvraag en meegewogen in de beoordeling. We kiezen er in het voorbeeldproject bewust voor om de focus op hergebruik te leggen. Het is onze overtuiging dat dit kostenneutraal gerealiseerd kan worden. Circulaire ambities die zich richten op adaptief vermogen en demontabelheid vragen om meer innovatieve oplossingen. Hierbij neemt het risico op hogere kosten toe en het draagvlak binnen de scholen af. Zij steken het beschikbare budget – heel begrijpelijk – liever in het verbeteren van de kwaliteit van de huisvesting. Met haalbare doelen en een pragmatische aanpak doen we waardevolle ervaring op en helpen we mee aan het ontwikkelen van een circulaire bouweconomie.

10R-model als richtlijn
Tijdens dit traject gebruiken we het 10R-model (zie schema). Hierbij ligt de focus op de niveaus 1 tot en met 7.
Op basis van de materiaalinventarisatie kijken we tijdens de ontwerpfase eerst naar welke te hergebruiken producten er zijn. Deuren, kozijnen, toiletpotten, verlichtingsarmaturen, et cetera. Deze verdelen we onder in Re-use (niveau 7), Repair (niveau 6) en Refurbisch (niveau 5). Met deze categorisering kan ook een inschatting gemaakt worden van de kosten om producten te repareren of op te knappen, zodat de financiële haalbaarheid geborgd is.

Zodra de aannemer in beeld is kijken we naar niveau 4 (Remanufacture) en 3 (Repurpose) van het 10R-model. Hier wordt met name bekeken hoe materialen opnieuw gebruikt kunnen worden, al dan niet voor andere doeleinden dan waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld waren. Plaathout kan bijvoorbeeld gebruikt worden als bekisting. Betonbalken kunnen gegranuleerd worden en als vulmiddel dienen voor nieuw beton of als terreinverharder. In de laatste plaats kijken we tijdens de sloop naar restmaterialen die niet hergebruikt worden. Die worden zoveel mogelijk gescheiden en waar mogelijk gerecycled (niveau 2). Denk aan glas, steen en plastics. Daarnaast geldt voor alle voorgaande niveaus dat als producten en materialen niet worden hergebruikt bij de nieuwbouw zelf, ze aangeboden worden aan derden.

Kantelpunt
Het grote voordeel van hergebruik in de nieuwbouw is dat langdurige opslag en verplaatsing over lange afstanden niet nodig zijn. Kosten voor opslag en verplaatsing kunnen het kantelpunt vormen bij het wel of niet rendabel zijn van hergebruik. Door zowel de sloop als de bouw bij één uitvoerende partij neer te leggen voorkom je risico’s als schade, opslagcapaciteit en ben je verzekerd van tijdige levering van secundaire (herbruikbare) materialen en producten.
De materiaalinventarisatie vormt de kern van deze werkwijze en vergt een relatief kleine investering. Door dit vroegtijdig te doen vergroot je de kans op hergebruik aanzienlijk. De financiële impact van hergebruik versus nieuw kan tijdens de ontwerp- en realisatiefase continu afgewogen worden. Hierdoor is het financiële risico van deze aanpak klein en blijft tussentijds bijsturen mogelijk.